7.6 Kleurgebruik in het exterieur in de tweede helft 20ste eeuw

Uit Agriwiki
Versie door Ewoud (overleg | bijdragen) op 16 apr 2013 om 20:46 (Heeft "7.6 Kleurgebruik in het exterieur in de tweede helft 20ste eeuw" beveiligd: Boekpagina's (‎[edit=sysop] (vervalt niet) ‎[move=sysop] (vervalt niet)))
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Verfbussen uit de jaren vijftig. Plastic was toen een reclamewoord. Foto: Frits van der Gronde
Wel romantisch, maar geen authentiek kleurgebruik. Foto: Beeldbank Stichting Boerderij & Erf.

Dit artikel gaat over de ontwikkeling van het kleurgebruik op het exterieur van boerderijen in het Groene Hart in de tweede helft van de 20ste eeuw.

Rond de Tweede Wereldoorlog vindt er een cultuurbreuk plaats. Tussen 1930 en 1960 gaan de schilders over van lijnolieverven naar moderne synthetische verven. In plaats van zelfgemaakte kleuren, die altijd uniek zijn, kan de schilder nu een kleur kiezen uit een kleurenwaaier. Heel Nederland kan nu kiezen uit hetzelfde (in eerste instantie zeer beperkte) aantal kleuren. Hoewel een groot deel van de boerderijen traditioneel van kleur blijft, komen er ook andere kleurstellingen in zwang. De kleur blauw komt nu wat vaker voor in het buitenschilderwerk.

Kanariegeel op de kozijnen was een experiment uit de frisse jaren vijftig en zestig. Grote vensters komen in de mode en roeden worden uit de ramen gezaagd. Snelheid en plastic zijn modewoorden. In de artistieke jaren zeventig kiest men voor bijvoorbeeld wijnrode kleuren op de kozijnen, ramen en deuren. In een hang naar nostalgie worden er ook kozijnen helemaal kaal gemaakt en bruin gebeitst. Na deze periode van experimenten wil men weer terug naar hoe het vroeger was. Boerderijen worden voor veel geld teruggebracht in de oude staat. Hard- en zachtboard wordt verwijderd, en de roedenverdeling in de ramen komt weer terug. De zandloper op luiken wint in populariteit, ook in gebieden waar dit zeker niet traditioneel is. Doordat er steeds minder kennis van traditioneel kleurgebruik is, worden soms de kozijnen standgroen geschilderd en de ramen Bentheimer. Precies verkeerd om dus.

In onze tijd worden de kozijnen nog bleker van kleur. Op het platteland blijven de kozijnen langer geelachtig dan in de steden. Wit, gebroken wit of crème wit is algemeen. Het standgroen daarentegen verdonkert en verblauwt in de loop van de eeuw steeds meer. Op het platteland is de kleur veel langer middengroen gebleven. Vooral in Amsterdam is standgroen of grachtengroen een bijna zwartachtig groen. Vanuit Amsterdam verspreidt dit zeer donkere groen zich tegenwoordig over de rest van Nederland. Het wordt de kleur voor monumenten. De kleur blauw komt ook steeds meer voor in het buitenschilderwerk. Wat in onze tijd nieuw is, is het idee dat alle vensters van de boerderij dezelfde kleur horen te hebben. Het verschil tussen voor en achter verdwijnt; de stalraampjes hebben nog nooit zo strak in de verf gezeten.

Verder lezen

Bron

Deze tekst is gebaseerd op:

  • Ineke de Visser, Kleur op boerderijen. In het groene hart van Holland (Hardinxveld-Giessendam 2006)

Deze publicatie is tot stand gekomen door eigen onderzoek en o.a. de volgende bronnen:

  • L. Boot e.a., Van Hoogmade naar Arnhem, Lotgevallen van de boerderij Boskade 11 in de Bospolder bij Hoogmade 1600-2004 (Arnhem, 2004).
  • W. F. Denslagen en A. de Vries, Kleur op historische gebouwen: de uitwendige afwerking met pleister en verf tussen 1200 en 1940 (’s-Gravenhage, 1984).
  • M. de Keijzer en P. Keune, Pigmenten en bindmiddelen (Amsterdam, 2001).
  • L. Simis, bewerkt door H. Janse, en J. Berghuis jr., Schilder- en Verfkunst (’s-Gravenhage, z.j.).
  • W. van Wijk, Dordtse Kleuren (Breda, 2002)
  • H. J. Zantkuyl, Bouwen in Amsterdam (Amsterdam, 1973-1992 p. 94-108)