Melkkelder

Uit Agriwiki
Interieur van een melkkelder in Vlaardingen. In de met water gevulde bakken werd de melk gekoeld. Bron: Koldeweij, E., Binnen bij Boeren, Wonen en werken in historische boerderijen, pag. 163.

Op veel boerderijen in Friesland, Noord-en Zuid-Holland en het westen van Utrecht werden vroeger zuivelproducten bereid. In deze typische zuivelstreken hadden veel boerderijen melkkelders. Daar werd melk koel weggezet om op te romen.

Bereiding van boter

De bereiding van boter vergde veel ruimte, want de benodigde melk werd in grote platte schalen – de melkaden of melkmouwen – neergezet om op te romen. De melk kwam dan tot rust, waardoor de roomdeeltjes kwamen bovendrijven. Als de melk voldoende was opgeroomd, werd de room eraf geschept en tot boter gekarnd. Omdat het oproomproces het beste verloopt in een koele ruimte, vond dat plaats in een grote kelder. Om die koel te houden, werden ’s nachts de luiken van de glasloze vensters opengezet. Overdag werden ze weer gesloten om de warmte van de dag buiten te houden. Maar dit alles was nog niet voldoende. Om een zo goed mogelijke isolatie van de kelder te bereiken, had men een systeem met binnen- en buitenluiken bedacht. Dat zorgde voor een isolerende luchtlaag. Iedere vensteropening werd afgesloten met één of twee ijzeren spijlen, om nachtelijke dieven te weren. Ook katten werden zo buiten gehouden. Hiervoor werden de luikgaten bovendien nog voorzien van dicht op elkaar geplaatste houten spijlen. Die waren goedkoper dan de ijzeren en voor dit doel net zo effectief.

Noord-Holland

De veeteeltbedrijven in Noord-Holland hadden vaak geen melkkelder. Reden was dat de boeren zich niet op boterproductie richtten, maar op het uitventen van verse melk in de steden. Daarnaast verwerkten ze de melk direct, nog warm van de koe, tot volvette ‘zoetemelkse’ kaas. De melk hoefde dus niet gekoeld te worden. In de negentiende eeuw gingen veel Noord-Hollandse boeren over op de productie van kaas uit magere melk. Boerderijen werden toen alsnog van een melkkelder voorzien door de bestaande kelder uit te breiden. Daarnaast verrees in het bedrijfsgedeelte een stookplaats, herkenbaar aan de extra schoorsteen boven het bedrijfsgedeelte: de afgekoelde melk moest voor de kaasbereiding immers opnieuw worden verwarmd.

Zuid-Holland

De boeren in Zuid-Holland produceerden, net als de boeren in Friesland, vooral boter. Grote melkkelders waren dus noodzaak. Om voldoende kelderoppervlak te krijgen, bouwde men de bestaande kelders in de zijbeuken van de hallehuisboerderijen uit. Zuid-Hollandse boerderijen hebben daarom vaak een naar één kant uitgebouwd woonhuis, een zogenaamd ‘krukhuis’. In de zomer woonde het gezin in een zomerhuis bij de boerderij. Daar werd dan ook kaas gemaakt. De kazen werden bewaard in de voorkamer van de boerderij die daarvoor speciaal als kaaskamer was ingericht. De boerderijen in Zuid-Holland zijn minder groot dan de Friese boerderijen met hun monumentale schuren. Daarom bevond de roskarnmolen zich hier meestal buiten de boerderij, in een klein gebouwtje tegen de stalgevel.

Utrecht

In het westelijke veenweidegebied van de provincie Utrecht vonden vergelijkbare ontwikkelingen plaats als in de aangrenzende Hollandse gebieden. Ook hier lag de nadruk op het weidebedrijf en de zuivelproductie. Een enkele keer zijn er nog de sporen van te zien, bijvoorbeeld in de vorm van een aan de sloot gelegen boenstoep. Die werd gebruikt om de melkattributen schoon te maken.

Bron

  • Landleven 10e jaargang nummer 2 maart/april 2005
  • Landleven 6e jaargang nummer 3 mei/juni 2001