Vloer

Uit Agriwiki
Versie door Beheerder (overleg | bijdragen) op 10 apr 2013 om 11:53
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Zandstrooien in een sierpatroon op een plavuizenvloer in het Openluchtmuseum in Arnhem. Bron: Fotoarchief Bureau Helsdingen, Vianen.

De vloeren van het woon- en bedrijfsgedeelte van boerderijen waren vroeger voornamelijk van aarde of aangestampte leem gemaakt. Later werden andere materialen gebruikt, zoals plavuizen, natuursteen of hout.

Zandvloer[bewerken | brontekst bewerken]

Het leven in de boerderij speelde zich vroeger voornamelijk af in de woonkeuken. Omdat portalen en gangen ontbraken, werd daar veel vuil van het erf en het bedrijfsgedeelte naar binnen gelopen. In het oosten van het land waar tot in de twintigste eeuw nog het losse hoes voorkwam, was dit probleem extra groot. In zo’n boerderij was er immers geen scheidingsmuur tussen het woonhuis en het bedrijfsgedeelte. Er was een even goedkope als doelmatige oplossing voor dit probleem. Om de vloer van de woonkeuken enigszins proper te houden, werd ze regelmatig met wit zand bestrooid. De zandlaag absorbeerde vuil en andere ongerechtigheden en op gezette tijden werd het vervuilde zand naar buiten geveegd. Voor het aanbreken van de zondag, bij feestelijke gelegenheden en bij de ontvangst van ‘hoog’ bezoek werd er soms een bijzonder zandtapijt gelegd. Het zand werd dan niet zomaar over de vloer uitgestrooid, maar in kunstzinnige patronen. Dat was meestal de taak van de boerin, ook als er een meid in dienst was.

Leemvloeren[bewerken | brontekst bewerken]

In de arme streken van ons land bestonden boerderijvloeren nog tot in de negentiende eeuw uit leem of aarde. Een leemvloer was goedkoop, stevig en toch enigszins veerkrachtig. Daardoor kon hij ook worden gebruikt om graan op te dorsen. Erg veel wooncomfort gaf een lemen of aarden vloer echter niet.

Harde vloeren[bewerken | brontekst bewerken]

Zodra er alternatieven voorhanden kwamen én men het zich kon veroorloven, maakten de aarden of lemen vloeren in de woongedeelten van boerderijen plaats voor een soort ‘vloerbedekking’ die meer comfort bood. Boeren met een kleine beurs kozen voor een goedkope, streekgebonden oplossing. In Oost-Twente bijvoorbeeld werden vloeren van Bentheimer zandsteen populair. Het materiaal werd in de directe omgeving gewonnen. In regio’s waar een omvangrijke aardewerkindustrie was gevestigd, kwamen vloeren van postscheur in gebruik. Dat waren dunne reepjes klei die bij de productie van aardewerk werden meegebakken om ervoor te zorgen dat de potten tijdens het bakproces niet tegen elkaar kwamen. Deze eenduims steentjes zijn vooral in de Achterhoek en in Twente voor vloeren gebruikt. Op de zandgronden werden voor vloeren in de woongedeeltes van boerderijen ook wel veldkeitjes toegepast. Hiermee werden vaak mooie patronen gelegd. In het oosten van het land waren deze keitjes afkomstig uit bergpuin, dat door het landijs in de laatste ijstijd is afgezet. In andere streken werden de keitjes aangevoerd door de grote rivieren.

Plavuizen[bewerken | brontekst bewerken]

In het welvarende Westen werden al vanaf de zestiende eeuw plavuizen vloeren gelegd. Eerst werden de wat brossere, rode plavuizen gebruikt. Daarna kwamen er harder gebakken, blauwe plavuizen beschikbaar. Ze waren gesmoord, dat wil zeggen gebakken met een minimale toevoer van zuurstof. Een eventueel glazuurlaagje had meestal een groenige, gelige of bruine kleur. Oorspronkelijk werden ze ‘koud’ gelegd: zo dicht mogelijk tegen elkaar in zand of ook wel in kalkspecie. Soms werden ze op een schelpenbed gelegd. Dat zorgde voor een stevige ondergrond en een goede vochtregulatie, waardoor de vloer droog bleef. De naden tussen de tegels werden met kalkspecie ingewassen. In de hallen, gangen en belangrijke vertrekken van heel deftige boerderijen werd ook wel natuursteen gebruikt, bijvoorbeeld Belgisch hardsteen.

Houten vloeren[bewerken | brontekst bewerken]

Houten vloeren kwamen in boerderijen aanvankelijk weinig voor. De houten vloeren die er waren, meestal verdiepingsvloeren, waren tot de zeventiende eeuw vrijwel uitsluitend van eiken planken gemaakt. Daarna werd meer en meer grenen gebruikt. De eerste vloerplanken waren tot wel 35 centimeter breed. Pas aan het einde van de negentiende eeuw werden ze smaller. Vaak waren ze voorzien van een pasprofiel of ‘kraal’, waaruit de benaming ‘kraaldelen’ of ‘kraalschroten’ is ontstaan. In armere streken, waar vloeren uit leem of aarde lang gehandhaafd bleven, werd vanaf het einde van de negentiende eeuw vaak een houten vloer aangebracht. Maar doordat de balken vaak direct op de oorspronkelijke vloer lagen, trok het vocht op en dat had problemen als schimmelvorming en houtrot tot gevolg.

Bron[bewerken | brontekst bewerken]

De tekst is gebaseerd op:

  • Landleven 11e jaargang, nummer 6 – november/december 2006
  • 'Een tapijt van zand', Landleven 6e jaargang nummer 1, januari/februari 2001

Links[bewerken | brontekst bewerken]

Verder lezen[bewerken | brontekst bewerken]