Pleisterwerk herstellen

Uit Agriwiki

Pleister bestaat uit zand en steenkalk. Er zijn ook pleisters gemaakt van een mortel van klei, versterkt met kalverhaar en hooi met daaroverheen een laag van Doornikse kalk gemengd met wit kalverhaar.

Oorzaken[bewerken | brontekst bewerken]

Hardheid van de verschillende lagen van buitenpleisterwerk. Afbeelding uit Monumentenwacht, inspectiehandboek 1.3, p.12
Werking van zouten in buitenpleisterwerk. Afbeelding uit Monumentenwacht, inspectiehandboek 1.3, p.12

Goede kwaliteit pleisterwerk heeft de volgende kenmerken (uit: Monumentenwacht, inspectiehandboek 1.3, p.12):

  1. goede mechanische verankering aan de ondergrond, onder andere door een hoge bindmiddeldosering van de aanbrandlaag en een ruwe en poreuze ondergrond.
  2. vervormbaarheid en elasticiteit, met de juiste keuze van het bindmiddel, hardheid en brosheid die aansluit op de eigenschappen van de ondergrond.
  3. opbouw van de lagen: afnemende bindmiddeldosering naar buiten toe; grotere porositeit naar binnen toe; laagdikte naar buiten toe steeds afnemend.
  4. de waterdichtheid: de waterdampdoorlatendheid moet naar buiten toe toenemen; de wateropnamecoëfficiënt mag niet groot zijn. Het pleisterwerk moet tegen slagregens bestand zijn. Denk hierbij ook aan dakoverstekken en dergelijke. De hoeveelheid opgenomen vocht moet in warme periodes ook weer afgestaan kunnen worden.

Als één van deze eigenschappen ontbreken kunnen de volgende problemen ontstaan: (De getallen slaan terug op de voorgaande getallen, dus de zichtbare problemen zijn gekoppeld aan het ontbreken van goede kenmerken.)

  1. Verschillende soorten steen in de ondergrond: (bak)stenen onderling kunnen sterk verschillen van materiaal en compactheid. Er kunnen bouwnaden van verschillende bouwfasen onder het pleisterwerk aanwezig zijn. Algen- en mosgroei op de ondergrond zorgt er eveneens voor dat de verankering van de onderdelen onderling minder wordt. Ook kunnen er door de verschillende poreuze samenstellingen van de ondergrond en het pleisterwerk zout problemen ontstaan. Ad- en cohesie, ofwel stof en gruis op de ondergrond en weinig samenhang in de ondergrond moeten bij het aanbrengen van pleisterwerk altijd minimaal zijn (lees niet aanwezig).
  2. Het pleisterwerk moet altijd meer elastisch zijn dan de ondergrond. De ondergrond moet nog kunnen bewegen door belastingen zonder dat het pleisterwerk scheurt. Scheuren in pleisterwerk ontstaan door oplopende spanningen die vanuit de ondergrond worden overgedragen op het pleisterwerk.
  3. Dit heeft alles te maken met porositeit van de verschillende lagen: ondergrond, aanbrandlaag, raaplaag, afpleisterlaag en afwerking.
  4. Vorstschade is een zeer grote boosdoener voor pleisterwerk. Vorstschade wordt veroorzaakt door vocht en bevriezing. Bevriezing is niet tegen te gaan, vocht wel. Gebruik geen afsluitende verven, vocht kan er niet inkomen, maar kan er ook niet uit. Pleisterwerk met relatief grote poriën kan vorst beter opvangen dan pleisterwerk met kleine poriën, het ijs kan namelijk in de grote poriën beter uitzetten. Vocht veroorzaakt ook zoutuitbloeiingen.

Herstel[bewerken | brontekst bewerken]

Voordat er begonnen wordt aan het herstel van pleisterwerk is het noodzakelijk om eerst vast te stellen of het gaat om authentiek pleisterwerk of om een vernieuwde pleisterlaag. Als het gaat om authentiek pleisterwerk is het belangrijk om te weten dat behoud voor vernieuwen gaat. Verwijderen van de gehele pleisterlaag is dan uit den boze. Onderzoeken van de oorzaak en die wegnemen voordat begonnen wordt met herstellen is belangrijk. Als er voor het herstel ook bouwkundige werkzaamheden aan de ondergrond nodig zijn, zoals inboeten is het van belang dat dit minimaal twee weken voor het herstel van het pleisterwerk wordt afgerond.

Bron[bewerken | brontekst bewerken]

De tekst is gebaseerd op:

  • Monumentenwacht Inspectiehandboek 1.3

Verder lezen[bewerken | brontekst bewerken]

  • Monumentenwacht Inspectiehandboek 1.3