Fruitboomgaard

Uit Agriwiki

Door de jaren heen is de fruitboomgaard een belangrijk onderdeel van het boerenerf gebleken. Allereerst zorgde het voor meer voedsel voor de boeren en uiteindelijk werd het ook een steeds grotere tak binnen de tuinbouw.

Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

De geschiedenis van fruitboomgaarden in Nederland gaat terug tot de Romeinse tijd. De Romeinen brachten verschillende fruitboomsoorten mee die oorspronkelijk enkel in de meer Zuidelijke gebieden van Europa groeiden. Zo kwamen appelbomen, perenbomen, pruimbomen, walnotenbomen en kastanjebomen mee naar de nieuw veroverde gebieden.

Romeinse Rijk, 68-69 AD.

In de middeleeuwen is fruitteelt vooral besteed aan kloostertuinen en adellijke bezittingen. Dit verandert in de late middeleeuwen. Boeren beginnen in die periode met het aanplanten van boomgaarden waarin zij voor eigen gebruik fruit telen. Meestal werden appel- en perenbomen aangeplant, maar ook andere fruitbomen als pruimenbomen waren in trek. In de praktijk was het de boerin die het fruit moest plukken en rapen en verwerken. Bewaarfruit, zoals stoofperen, werd in het donker op een koele plaats opgeslagen. Een deel van het overige fruit werd snel verwerkt en opgeslagen in bijvoorbeeld weckpotten. Het andere deel werd gewoon snel geconsumeerd.

Hoogstamboomgaard in Voeren, België.

Aan het einde van de 18e eeuw zijn de meeste Nederlandse dorpen en gehuchten omgeven door een gordel van hoogstamboomgaarden. Vanaf de 19e eeuw neemt de fruitteelt in Nederland echter pas echt een grote vlucht. Door goedkoop graan uit Amerika daalden de prijzen van Europese landbouwproducten sterk. Boeren gingen op zoek naar alternatieven om hun bedrijf draaiende te houden en kwamen vaak uit bij de fruitteelt. Zo veranderde de fruitteelt van extensief naar intensief en kreeg het voor veel boeren prioriteit in het boerenbedrijf.

Plaats op erf[bewerken | brontekst bewerken]

Fruitbomen kon men overal op het erf vinden. In sommige gevallen werden ze voor de voorgevel geplant, zodat ze tegelijk als zonwering werkte. Vooral de takken van de peer zijn goed in een bepaalde vorm te leiden en werden langs een latwerk gebonden. Deze perenbomen leken dan op leilindes.

Kleine boomgaarden met fruit voor eigen gebruik zijn doorgaans gesitueerd voor en naast de boerderij. Vaak grensde deze aan de moestuin. Grotere boomgaarden waaruit het fruit ook werd verkocht lagen ook wel aan de achterkant van de boerderij.

Typen fruitteelt[bewerken | brontekst bewerken]

Hoogstam[bewerken | brontekst bewerken]

Laagstam appelbomen in Ressen.

Vanaf de introductie van de fruitboomgaarden in Nederland waren hoogstamboomgaarden de norm. Hierin staan bomen op een onvertakte stam met een lengte van 180 tot 220 cm. Daarboven begint de vertakking met gesteltakken. Onder de fruitbomen bestond een grazige vegetatie, waardoor het vee hier kon grazen zonder dat ze het fruit opaten. Deze boomgaarden werden dan ook wel fruitweiden, kalverboomgaarden of varkensboomgaarden genoemd. Hoogstamboomgaarden vormden een vast onderdeel van veel boerenerven, maar ze waren ook te vinden bij landgoederen en buitenplaatsen. Vooral in Zuid-Limburg en het Rivierengebied kwamen deze boomgaarden vaak voor.

In Nederland hebben zich door de eeuwen heen honderden oude rassen van appels, peren en pruimen kunnen ontwikkelen. Veel rassen zijn streekgebonden en ieder ras kende een populaire periode waarin ze veel werden aangeplant. de oogsttijd, gebruikstijd en gebruikswijze verschilde per ras. Zo bestonden er zomer- en herfstappels, stoof- en handperen.

Laagstam[bewerken | brontekst bewerken]

Boomgaard bij Eindhoven

Na de tweede wereldoorlog kwamen de hoogstamboomgaarden steeds meer in het geding. Zo ontstond er in de jaren '50 veel concurrentie in de Nederlandse fruitteelt. Laagstamteelt bleek efficiënter: de bomen kregen al op jongere leeftijd vruchten, het plukken was eenvoudiger én er konden meer bomen per hectare worden neergezet. De overstap naar laagstamboomgaarden werd in de jaren '70 nogmaals gestimuleerd door de zogenoemde Europese rooipremieregeling. Hierdoor verdween in korte tijd ongeveer 19.000 hectare aan oude boomgaarden in Nederland.

Onderhoud[bewerken | brontekst bewerken]

De teelt van fruit uit boerenboomgaarden kostte niet veel zorg. Men beperkte het snoeien tot het uitdunnen van dichtgegroeide bomen. De productie was minder belangrijk dan op buitenplaatsen en op productieboomgaarden. In de beweide boomgaarden was bemesting niet nodig, en ook gewasbescherming speelde in de boomgaard bij de boerderij een minder belangrijke rol.

Bronnen[bewerken | brontekst bewerken]